Door de centrale ligging en de goede ontsluiting door middel van de vaarwegen kwamen de veevoederfabrieken vanaf het einde van de 19de eeuw tot bloei in de provincie Utrecht. Van de schoorstenen roken er nog maar weinig.
De landbouwsector kon niet achterblijven bij de industrialisatie en dat leidde ook in Nederland tot de oprichting van een behoorlijk aantal fabrieken dat actief was op dat vlak. Dat moest ook wel, om de internationale concurrentie het hoofd te bieden. De stoomvaart bracht de granen voor een prikkie vanuit de Verenigde Staten en de Oostzeelanden naar Nederland, wat hier aan het einde van de 19de eeuw leidde tot de landbouwcrisis. Boeren moesten vernieuwen en maakten kennis met veevoeders en kunstmest.
Lijnolie- en veekoekenfabrieken werden rond 1900 in veel plaatsen in Nederland opgezet, zowel door coöperaties als door particuliere ondernemers. De olie werd uit het lijnzaad geperst en de rest tot voederkoek verwerkt. Voor de fabrieken waren beide producten belangrijk: de olie ging als grondstof naar bijvoorbeeld de zeep- en margarine-industrie en de voederkoeken zorgden voor een grotere melkopbrengst. In de provincie Utrecht waren Kockuijt in Jutphaas, Ulbo Twijnstra in Maarssen, de Stoomolieslagerij Van Vollenhoven in Amersfoort en Hooghiemstra in de stad Utrecht de eerste veevoederbedrijven. In Utrecht volgde later de SOL van de Stichtsche Boerenbond.
Mengvoeders
Maar niet alles veranderde in één keer. Zo was het tot 1910 verboden om graan te verwerken tot mengvoeders – het graan was immers hard nodig om de bevolking te voeden. Maar door de toepassing van kunstmest groeiden de oogsten en met de overschakeling naar het luxere tarwebrood (uit geïmporteerde tarwe) kwam graan ten slotte toch beschikbaar als veevoeder. Mengvoederfabrieken gingen de Nederlandse granen verwerken tot veevoeder. Daardoor kon op grotere schaal varkens en kippen worden gehouden en kwamen er zelfs vervangers voor de kalvermelk als veevoeder. In de provincie staan nog verschillende gebouwen uit deze industrialisatieperiode: Hooghiemstra en de Korenbeurs in de stad Utrecht, Vulto in Schalkwijk, Blok in Woerden, Brokking en coöperaties in IJsselstein en de vestigingen van coöperatieve handelsmaatschappijen in Woudenberg en Leusden.
Verandering van grondstoffen en schaalvergroting
De SOL in Utrecht stapte in de jaren 1950 over van lijnzaad naar sojabonen. U.T.-Delfia in Maarssen (de opvolger van Ulbo Twijnstra) koos in die tijd voor de grondstof copra, het gedroogde product uit de kokosnoot. De schepen werden groter en de fabrieken aan bredere waterwegen profiteerden daarvan. Fabrieken aan de kleinere rivieren (Eem, Hollandse IJssel) en kanalen (Vaartsche Rijn, Merwedekanaal) verdwenen.
Van de rokende schoorstenen van weleer is nu nog maar een handvol bedrijven over. Blok in Woerden en Vulto in Schalkwijk bijvoorbeeld, en de fabrieken van de SOL en de Korenbeurs aan het Amsterdam-Rijnkanaal – op Blok na voeren ze inmiddels wel allemaal een andere naam. De enkele bewaard gebleven schoorsteen staat bij de voormalige fabriek van U.T.-Delfia, tegenwoordig evenementen complex De Fabrique.
Naar de volgende schoorsteen . .
Het artikel beperkt zich tot nog bestaande getuigen van industrialisatie in de provincie.