In 1922 werd de stroomproductie van de provincie en de stad gebundeld in het bedrijf PEGUS. De centrales kwamen in de stad Utrecht te staan. Door de komst van PEGUS verdwenen alle lokale producenten van elektriciteit.
Verlichting werd al jaren door gaslampen verzorgd, brandend op het gas van de plaatselijke gasfabriek. In de negentiende eeuw kwam daar elektriciteit bij voor de verlichting en om motoren te laten draaien. Bedrijven schaften een elektriciteitsgenerator aan, aangedreven door de stoommachine of gasmotor die het bedrijf al had. De opgewekte stroom was voor eigen gebruik. Het lokale bedrijf kon ook leveren aan de buurt of het dorp. Voor de geringe levering in de nachtelijke uren volstonden accu’s. Zo kreeg bijna elke plaats wel een kleine elektriciteitscentrale, zoals vanaf 1900 Driebergen met een centrale aan de Buntlaan.
In 1905 begon elektriciteitsproductie op grotere schaal in de stad Utrecht. De gemeente bouwde een elektriciteitscentrale in de Nicolaas Beetsstraat en het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf Utrecht. Strategisch lag deze centrale goed gelegen aan het spoor voor de aanvoer van steenkolen en in de buurt van de Stadsbuitengracht om te voorzien in koelwater. Het GEB zorgde voor de distributie van elektriciteit in de stad. De komst van het GEB markeerde in deze stad de overgang van de paardenkoets naar de elektrische tram. Het Trambedrijf zou nog jarenlang de grootste afnemer van stroom blijven.
De voordelen van elektriciteit zorgden geleidelijk aan voor een groeiend verbruik. Alleen in de provincie was de plaatselijk dekking van elektriciteit niet goed geregeld. Afgelegen gebieden bleven verstoken van een aansluiting en de armere wijken en dorpen hadden het nakijken. Daardoor zagen de gemeentes in de provincie geleidelijk aan een taak in de energiemarkt. Daaruit kwamen plannen voort om te investeren in een elektriciteitsnet met aansluitingen voor iedereen en een eigen elektriciteitscentrale. Rond diezelfde tijd dacht de stad Utrecht aan uitbreiding van haar centrale.
In 1917 besloot de provincie tot de oprichting van het distributiebedrijf de PUEM, de Provinciale Utrechtse Elektriciteit Maatschappij. Bijna alle gemeentes werden aandeelhouder. De stad Utrecht behield haar eigen netwerk en klanten bij het GEB. De PUEM kocht haar stroom in bij derden, bij het GEB in Utrecht, maar ook bij het GEB van Amsterdam. De capaciteit van Centrale Nicolaas Beetsstraat werd vergroot.
De groei van het elektriciteitsverbruik nam zodanig toe dat er tekorten ontstonden. De vestiging van Werkspoor vroeg om steeds meer stroomcapaciteit en de DEMKA had plannen voor een elektrische smeltoven voor de productie van staal. De provincie en de gemeente Utrecht besloten om de stroomopwekking gezamenlijk op zich te nemen. Het leidde tot de oprichting van PEGUS, het Provinciale en Gemeentelijk Utrechts Stroomleveringsbedrijf. De stad Utrecht bracht Centrale Nicolaas Beetsstraat onder bij de PEGUS. In 1922 werd Centrale Nicolaas Beetsstraat fors uitgebreid. De nieuwe smeltoven van DEMKA kwam een jaar later in 1923 in bedrijf.
De PEGUS kocht in dezelfde periode een terrein bij het Merwedekanaal in de stad Utrecht. Verwacht werd dat de groei van het elektriciteitsverbruik niet zou stoppen. Op het aangekochte terrein aan toen nog het Merwedekanaal werd in 1923 begonnen met de bouw van een nieuwe PEGUS centrale. Bestond de centrale aanvankelijk uit één eenheid, zeventien jaar later waren dat er al drie. De kern van elke centrale bestond uit een ketelhuis voor de stoomproductie, een machinehuis met de generatoren en het schakelhuis voor de transformatie naar elektriciteit. Elke nieuwe centrale wist op efficiëntere wijze de energie in steenkolen om te zetten naar elektriciteit. Daardoor daalde de kostprijs stelselmatig. Centrale Merwedekanaal veroorzaakte dat lokale stroomproductie en van bedrijven ophield te bestaan en de PUEM de stroomlevering ging verzorgen.
De nieuwe Centrale Merwedekanaal zou op termijn Centrale Nicolaas Beetsstraat overbodig maken. Zou deze centrale een andere functie kunnen vervullen? Zo werd 1922 het idee van stadsverwarming geboren. De rest stoom had altijd nog warmte genoeg om te voorzien als warmtebron voor gebouwen en warm water. Dit leidde tot een tweede activiteit van PEGUS, de stadsverwarming met een warmtenet in de stad Utrecht en later Nieuwegein. In de levering van winterpieken voorzagen hulpcentrales.
De afname van elektriciteit steeg snel door de dalende kostprijs, de groeiende bevolking, de verdere industrialisatie en de toenemende welvaart. Een nieuwe en grotere elektriciteitscentrale werd nodig. Die kwam in 1956 aan de overzijde van het net nieuw opgeleverde Amsterdam-Rijnkanaal in het in 1954 door de gemeente Utrecht geannexeerde grondgebied van de voormalige gemeente Oudenrijn. De elektriciteitscentrale Lage Weide ging uiteindelijk uit drie eenheden bestaan, elk met een schoorsteen. Bij deze centrale is het inlaatwerk voor de koeling indrukwekkend en komt uit in de Energiehaven. Dezelfde haven werd gebruikt voor de aanvoer van brandstof, ook steenkolen en pas later gas.
De centrales Merwedekanaal en Lage Weide zijn in 1985, 1990 en 1995 uitgebreid met een drietal STEG/WKC-eenheden (SToom En Gasturbine-eenheid voor de elektriciteit met gekoppeld een Warmte Kracht Centrale voor de stadsverwarming). De gasverbranding vindt plaats in een generator, de warmte gaat naar het ketelhuis en de stoomproductie zorgt in een tweede generator voor elektriciteit. Zo is het rendement van de centrale samen met het gebruik van het koelwater als stadsverwarming steeds meer opgevoerd. Toch verdwijnt nog altijd energie in het koelwater van het kanaal.
De centrales van PEGUS staan tegen over elkaar aan het Amsterdam-Rijnkanaal en zijn met een tunnel eronder verbonden. De tunnel is inmiddels voller komen te liggen met grote leidingen voor de stadsverwarming. Met de 150 meter hoge schoorsteen is de centrale Lage Weide het hoogste punt van de stad Utrecht.
De centrales zijn gebouwd in de voor hun tijd kenmerkende bouwstijl. Het eerste heeft nog veel ambachtelijk uitgevoerde gevels, al verhult dat een voor die tijd moderne ijzeren vakwerkconstructie. De tweede is veel meer zakelijk en strak uitgevoerd. Van de centrale Merwedekanaal is eigenlijk alleen het middendeel van de machinezaal nog origineel. De centrale Lage Weide kreeg inmiddels het originelere formaat terug, twee later gebouwde eenheden zijn weer gesloopt. Beide centrales zijn een voorbeeld van grootschalige, kanaal gebonden en fraai vormgegeven industrie.
Transformatorhuisjes zijn niet los te zien van de centrales, ze zijn in de hele provincie te vinden. De meeste zijn van oorsprong van de PUEM, het distributiebedrijf in de Provincie. In de stad Utrecht zijn ze van origine van het GEB. Door privatiseringen en splitsingen werd de elektriciteitsvoorziening in de provincie van de PUEM en het GEB ondergebracht bij de REMU. De centrales werden verkocht aan de UNA, later NUON en nu Eneco. Het hoogspanningsnet kwam onder beheer van het landelijk werkende Tennet. Het netwerk tussen hoogspanning en huisaansluiting is inmiddels in deze regio ondergebracht bij Stedin, die sinds 2017 verschillende gemeentes als aandeelhouder heeft.
Eneco zit als elektriciteitsproducent inmiddels midden in de energietransitie, van de oude vervuilende brandstoffen naar schonere technieken. Op het terrein van de voormalige kolenopslag is in 2019 een nieuwe biomassa gestookte centrale geopend. Het is een centrale die aan de stadsverwarming groene warmte levert en daarnaast groene stroom aan het net.
Beide elektriciteitscentrales Merwedekanaal en Lage Weide zijn gemeentelijk monument. Ook het kantoor met deels de werkplaatsen op de Keulsekade en het kantoor bij de centrale Lage Weide zijn gemeentelijk monument. Het kantoor van de PEGUS inclusief de werkplaatsen is inmiddels een succesvolle bedrijfsverzamellocatie. De Centrale Merwedekanaal PEGUS I wordt op termijn door Eneco afgestoten. Daarvoor wacht een transitietraject naar een nieuwe bestemming.
Datering | 1922, 1957 |
Adres | Keulsekade 181, Atoomweg 6 te Utrecht |
Soort | industriële complexen met gebouwen van cultuurhistorische waarde |
Trefwoord | aan water verbonden nutsbedrijf voor de elektriciteitsvoorziening |