In 1922 werd voor de provincie en de stad de stroomproductie gebundeld in PEGUS. De elektriciteitscentrale kwam in Utrecht te staan, net als de volgende. De centrales van PEGUS waren niet de eerste in de provincie, alle lokale producenten verdwenen.

De elektriciteit- en warmtecentrales van Utrecht aan weerszijden van het Amsterdam-Rijnkanaal in 2015
Vele bedrijven hadden hun eigen energievoorziening met gasmotoren of stoommachines. Voor de verlichting waren er al jaren gaslampen, brandend op het gas van de plaatselijke gasfabriek. In de negentiende eeuw kwam daar elektriciteit bij voor de verlichting en om motoren te laten draaien. Bedrijven schaften zelf een elektriciteitsgenerator aan, aangedreven door de eigen stoommachine of gasmotor. De opgewekte stroom was voor eigen gebruik en bij overcapaciteit en bij continuproductie was er levering aan derden. Zo waren er regionaal verspreid kleine elektriciteitscentrales, met plaatselijk dekking zoals vanaf 1900 aan de Buntlaan in Driebergen.
Elektriciteitsproductie op grotere schaal kwam in 1905 in de stad Utrecht met een elektriciteitscentrale in de Nicolaas Beetsstraat. Daar werd elektriciteit gemaakt door het stedelijk Gemeentelijk Electriciteits- en Trambedrijf Utrecht, de GETU. Het markeerde in deze stad de overgang van de paardenkoets naar de elektrische tram.
In de provincie was de plaatselijk dekking van elektriciteit niet goed geregeld. Afgelegen gebieden bleven verstoken van een aansluiting en de armere wijken en dorpen hadden het nakijken. Daardoor zagen de gemeentes in de provincie geleidelijk aan een taak in de energiemarkt. Daaruit kwamen plannen voort om te investeren in een elektriciteitsnet met aansluitingen voor iedereen en een eigen elektriciteitscentrale. Rond die tijd dacht de stad Utrecht ook aan uitbreiding van haar centrale. De voordelen van elektriciteit zorgden geleidelijk aan voor een groeiend verbruik. Rond 1920 was de groei zodanig dat er tekorten ontstonden. De vestiging van Werkspoor vroeg om steeds meer stroomcapaciteit en de DEMKA had het plan voor een elektrische smeltoven voor de productie van staal.
In 1916 leidde de stroomvraag in de provincie tot de oprichting van het distributiebedrijf de PUEM, de Provinciale Utrechtse Elektriciteit Maatschappij met bijna alle gemeentes als aandeelhouder. De stad Utrecht behield haar eigen netwerk en klanten bij de GETU en ging in 1992 als GEB toch samen met de PUEM als REMU. Maar zover was het nog niet in 1918. Toen werden plannen gemaakt om de stroomproductie voor de PUEM en de GETU te bundelen. Gezamenlijk namen ze als PEGUS, het Provinciale en Gemeentelijk Utrechts Stroomleveringsbedrijf, de stroomopwekking op zich door te investeren in nieuwe elektriciteitscentrales. De stad Utrecht bracht de centrale Nic. Beetsstraat onder bij de PEGUS en ging zelf door als distributiebedrijf voor de stad.
Op korte termijn werd de centrale Nic. Beetsstraat in Utrecht uitgebreid met een eenheid. De nieuwe smeltoven van DEMKA werd een jaar later in gebruik genomen en kwam in 1923 in bedrijf. De PEGUS kocht ongeveer in dezelfde periode een terrein bij het Merwedekanaal in de stad Utrecht voor een nieuw te bouwen centrale.
In 1922 werd op het aangekochte terrein begonnen met de bouw van een uitbreidbare PEGUS centrale. Deze centrale ging stroom leveren aan het provinciale PUEM en het stedelijke GETU. Na de inbedrijfstelling van de centrale Merwedekanaal in 1925 werden alle kleine centrales in de provincie stilgelegd. De elektriciteitscentrale aan het Merwedekanaal begon met één eenheid, zeventien jaar later waren dat er al drie. De drie stalen schoorstenen staan in 2011 nog naast elkaar in het midden. In 2015 zijn de pijpen helaas verwijderd.
Inmiddels was de elektriciteitscentrale Nic. Beetsstraat op een andere manier productief geworden: het koelwater werd in de omgeving gebruikt als warmtebron voor gebouwen en heet watervoorziening, het systeem van stadsverwarming was geboren. Deze activiteit was verbonden met de PEGUS centrales en zo werd geleidelijk aan in de stad Utrecht en later ook in Nieuwegein een warmtenetwerk van de PEGUS aangelegd. Voor de levering van winterpieken kwamen er hulpcentrales in de stad bij.
De afname van elektriciteit steeg snel door de groeiende bevolking, de verdere industrialisatie en de toenemende welvaart. Een nieuwe grote elektriciteitscentrale was nodig. Die kwam in 1956 aan de overzijde van het net nieuw opgeleverde Amsterdam-Rijnkanaal. De centrale kwam te staan in het in 1954 door stad Utrecht geannexeerde grondgebied van de voormalige gemeente Oudenrijn. De elektriciteitscentrale Lage Weide ging uiteindelijk ook uit drie eenheden bestaan, elk met een schoorsteen. Bij deze centrale is het inlaatwerk voor de koeling indrukwekkend en komt uit in de Energiehaven. Dezelfde haven werd gebruikt voor de aanvoer van brandstof, ook steenkolen en pas later gas.
De kern van een centrale bestaat uit een ketelhuis voor de stoomproductie, een machinehuis met de generatoren en het schakelhuis voor de transformatie naar elektriciteit. Beide centrales zijn al jaren moderne warmte-krachtcentrales, sinds kort van Eneco, warmte van de koeling gaat zo veel mogelijk naar de stadsverwarming. De gasverbranding vindt plaats in een generator, de warmte gaat naar het ketelhuis en de stoomproductie zorgt in een tweede generator voor elektriciteit. Zo is het rendement van de centrale samen met het gebruik van het koelwater als stadsverwarming steeds meer opgevoerd. Toch verdwijnt nog altijd energie in het koelwater van het kanaal.
De centrales van PEGUS staan tegen over elkaar aan het Amsterdam-Rijnkanaal en zijn met een tunnel eronder verbonden. De tunnel is inmiddels voller komen te liggen met grote leidingen voor de stadsverwarming. Met de 150 meter hoge schoorsteen is de centrale Lage Weide het hoogste punt van de stad Utrecht.
De centrales zijn gebouwd in de voor hun tijd kenmerkende bouwstijl. Het eerste heeft nog veel ambachtelijk uitgevoerde gevels, al verhult dat een voor die tijd moderne ijzeren vakwerkconstructie. De tweede is veel meer zakelijk en strak uitgevoerd. Van de centrale Merwedekanaal is eigenlijk alleen het middendeel van de machinezaal nog origineel. De centrale Lage Weide kreeg inmiddels het originelere formaat terug, twee later gebouwde eenheden zijn weer gesloopt. Beide centrales zijn een voorbeeld van grootschalige, kanaal gebonden en fraai vormgegeven industrie.
Transformatorhuisjes zijn niet los te zien van de centrales, ze zijn in de hele provincie te vinden. De meeste zijn van oorsprong van de PUEM, het distributiebedrijf in de Provincie. In de stad Utrecht zijn ze van origine van de GETU. Door privatiseringen en splitsingen werd de elektriciteitsvoorziening in de provincie van de PUEM en het GEB Utrecht ondergebracht bij de REMU. De centrales werden verkocht aan de UNA, later NUON en nu Eneco. Het hoogspanningsnet kwam onder beheer van het landelijk werkende Tennet. Het netwerk tussen hoogspanning en huisaansluiting is inmiddels in deze regio ondergebracht bij Stedin, die sinds 2017 verschillende gemeentes als aandeelhouder heeft.
Eneco zit als elektriciteitsproducent inmiddels midden in de energietransitie, van de oude vervuilende brandstoffen naar schonere technieken. Op het terrein van de voormalige kolenopslag is in 2019 een nieuwe biomassa gestookte centrale geopend. Het is een centrale die aan de stadsverwarming groene warmte levert en daarnaast groene stroom aan het net.
Beide elektriciteitscentrales Merwedekanaal en Lage Weide zijn gemeentelijk monument. Ook het kantoor met deels de werkplaatsen op de Keulsekade en het kantoor bij de centrale Lage Weide zijn gemeentelijk monument. Het kantoor van de PEGUS inclusief de werkplaatsen is inmiddels een succesvolle bedrijfsverzamellocatie. De Centrale Merwedekanaal PEGUS I wordt op termijn door Eneco afgestoten. Daarvoor wacht een transitietraject naar een nieuwe bestemming.
Datering | 1922, 1957 |
Adres | Keulsekade 181, Atoomweg 6 te Utrecht |
Soort | industriële complexen met gebouwen van cultuurhistorische waarde |
Trefwoord | aan water verbonden nutsbedrijf voor de elektriciteitsvoorziening |